Bladeren slokken de hemel en het omgevingsgeluid meer en meer op. Nadat het pad zich draait zijn er alleen nog bomen en stilte. Langs het pad een ander soort plantengroei dan langs de korenvelden; hier huizen de schaduwminners. Op het pad ligt een laag van dode bladeren, ook de lucht ruikt ernaar al is het hoog zomer. Onder de bomen is het koeler en tussen de bomen door zijn alleen meer bomen te zien. De enige geluiden die hier doordringen zijn het zingen van vogels en het brommen van de motoren van zaagmachines ergens dieper in het bos. Veel verschillen met een bos in Nederland zijn er niet, behalve een groter hoogteverschil en een gebrek aan mensen. Toch lijkt het hier dreigender. De paden zijn wispelturig en worden hoofdzakelijk gebruikt door houthakkers, wandelaars wagen zich er zelden. Verdwalen gaat hier makkelijker, al houdt het brommen van de zaagmachines de beschaving nooit ver weg.